- leren
- leren1{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 de, en cuir————————leren2{{/term}}〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 apprendre (qc. à qn.)♦voorbeelden:1 Engels leren • apprendre l'anglaiszijn huiswerk leren • faire ses devoirsiemand leren kennen • faire la connaissance de qn.〈ironisch〉 leer mij ze kennen! • c'est toi qui vas me dire à qui j'ai à faire!iemand leren lezen • apprendre à lire à qn.leren lopen • apprendre à marcherdat zal je leren • ça t'apprendradat is makkelijk te leren • cela s'apprend facilementvoor dokter leren • faire des études de médecinehij heeft weinig geleerd • il est peu allé à l'école
Deens-Russisch woordenboek. 2015.